H‑1B-heffing van $100.000 treft techbedrijven; nieuwe Gold Card versnelt toegang voor investeerders

De Amerikaanse president Donald Trump heeft een bevel ondertekend dat een heffing van 100.000 dollar invoert op H‑1B‑visumaanvragen. Bedrijven moeten dit bedrag jaarlijks betalen voor elke medewerker die zij met dit visum naar de Verenigde Staten halen, tot maximaal zes jaar. De heffing geldt alleen voor nieuwe aanvragen, en de regering zegt dat ze bedoeld is om loononderbieding in de IT-sector tegen te gaan.

Voor werkgevers die sterk leunen op het H‑1B‑programma — onder wie Amazon, Microsoft en Google — kan de stap het dagelijkse reilen en zeilen merkbaar raken. Deze route is immers cruciaal voor het aantrekken van hooggekwalificeerde specialisten. Het H‑1B‑kanaal is intussen verankerd bij grote techbedrijven, waardoor het nieuwe prijskaartje de sector extra raakt. In de praktijk maakt de extra kostenpost H‑1B‑werving tot een veel duurdere keuze, wat bedrijven ertoe aanzet kritischer te kijken naar functies en bezetting; de rekensom verandert daarmee aanzienlijk.

Daarnaast tekende Trump een bevel voor een nieuw visumprogramma, de Gold Card, dat de verwerking versnelt voor ondernemers en investeerders die bereid zijn grote financiële bijdragen te leveren aan de Amerikaanse economie.

Samen genomen wijzen de maatregelen op een verschuiving: tijdelijke werkvisa worden duurder, terwijl kapitaalkrachtige nieuwkomers een snellere route krijgen. De boodschap is duidelijk, ook voor de techwereld die op talent concurreert: de toegang op basis van kennis kost voortaan meer, terwijl toegang met kapitaal vlotter wordt georganiseerd.